Elke ster is anders. Sommige zijn groot, sommige klein, sommige warm, sommige koud. Ze kunnen blauw of geel of rood zijn. Met sterrenclassificatie kunt u een ster in eenvoudige bewoordingen beschrijven.
Stappen
Methode 1 van 5: Temperatuur
Stap 1. Bepaal de kleur van de ster
Kleur dient als een ruwe richtlijn voor temperatuur. Momenteel zijn er tien kleuren, elk met een bijbehorend temperatuurbereik. O klasse sterren zijn blauw/UV. B-klasse zijn blauw-wit, A-klasse wit, F geel-wit, G geel, K oranje en M rood. De andere drie klassen zijn infrarood. L-klasse lijkt erg diep rood in visueel licht. Hun spectra tonen alkalimetalen en metaalhydriden. De T-klasse is koeler dan de L-klasse. Hun spectra tonen methaan. Y-klasse is de coolste van allemaal en is alleen van toepassing op bruine dwergen. Hun spectra zijn verschillend van de T- en L-klasse, maar er is geen definitieve definitie.
Stap 2. Zet een cijfer achter de letter om de exacte temperatuur weer te geven
Binnen elke kleur zijn er tien temperatuurbanden, 0-9, waarbij 0 het heetst is. Dus A0 is heter dan A5, wat heter is dan A9, wat heter is dan F0 (als voorbeeld)
Methode 2 van 5: Grootte
Stap 1. Bepaal de grootte van de ster
Een Romeins cijfer, dat de grootte van de ster aangeeft, wordt toegevoegd na de temperatuuraanduiding. 0 of Ia+ geeft een hyperreuzenster aan. Ia, Iab en Ib vertegenwoordigen superreuzen (helder, gemiddeld, zwak). II is heldere reuzen, III reuzen, IV subreuzen, V hoofdreekssterren (het deel van een sterrenleven waar het de meeste tijd doorbrengt) en VI is subdwergen. Een voorvoegsel van D geeft een witte dwergster aan. Voorbeelden: DA7 (witte dwerg), F5Ia+ (gele hyperreus), G2V (gele hoofdreeksster). De zon is G2V.
Methode 3 van 5: Snelkoppeling naar temperatuur en grootte
Stap 1. Gebruik een prisma om het licht van de ster te splitsen
Dit geeft je een reeks kleuren, een spectrum genoemd, zoals wat je krijgt als je een fakkel door een prisma schijnt. Het spectrum van een ster moet donkere lijnen bevatten. Dit zijn absorptielijnen.
Stap 2. Vergelijk het spectrum van de ster met een database
Een goede astronomische database zou voor elk stertype een typisch spectrum moeten geven. Dit is de reden waarom het type, soms de spectrale klasse wordt genoemd.
Methode 4 van 5: Metalliciteit
Stap 1. Bepaal het aandeel metalen (andere elementen dan waterstof en helium) in een ster
Sterren met meer dan 1% metalen worden metaalrijk genoemd en maken deel uit van iets dat populatie I wordt genoemd. Sterren met ongeveer 0,1% metalen worden metaalarm genoemd en maken deel uit van populatie II. Populatie II-sterren zijn eerder in het heelal gevormd, toen er minder metalen waren gevormd.
Stap 2. Houd je ogen open voor sterren zonder metalen
Deze sterren (populatie III) zijn naar verwachting net na de oerknal geboren, toen de enige elementen waterstof en helium waren en metalen nog niet bestonden. Vooralsnog zijn deze sterren alleen theoretisch, maar er wordt hard naar uitgekeken.
Methode 5 van 5: Variabiliteit
Stap 1. Bepaal of de ster variabel is
Niet alle sterren zijn dat, maar sommige wel, en kunnen erg nuttig zijn.
Stap 2. Bepaal of het een verduisterend binair getal is
Verduisterende dubbelsterren, zoals Algol in Perseus, zijn twee sterren die om elkaar heen draaien.
Stap 3. Bepaal de amplitude en periode van de variatie
Vergelijk deze met de kenmerken van bekende variabele typen om het type variabele ster te bepalen. Cepheid-variabelen hebben bijvoorbeeld perioden van dagen tot maanden en amplitudes tot 2 magnitudes, terwijl Delta Scuti-variabelen perioden hebben van minder dan 8 uur en amplitudes van minder dan 0,9 magnitudes.